zaterdag 9 augustus 2014

Paleis Soestdijk in 1915

Al een paar jaar is het mogelijk om paleis Soestdijk te bezoeken en door de tuinen van het paleis te struinen. Vóór deze openstelling kon je het wel vergeten om als gewone burger een kijkje in het paleis te nemen. Jarenlang sprak het tot de verbeelding. Wat zouden we niet graag willen kijken hoe het paleis er van binnen uitziet. Dat gold ook voor de Baarnaars. Alleen de mensen die op het domein werkten waren zo bevoorrecht om het allemaal in het echt te zien. Nu kunnen we er met zijn allen kijken en zo kunnen we zien hoe het paleis er uitzag nadat Juliana en Bernhard stierven en het paleis er al een paar jaar leeg bijstond.

Maar hoe zag het paleis er honderd jaar geleden, in de tijd dat koningin-moeder Emma het paleis 's zomers bewoonde, eigenlijk uit? Vandaag kunnen we een blik terug in de tijd nemen omdat John Kappers ons een prachtig artikel toestuurde. Het artikel is in 1915 gepubliceerd in 'Het huis, oud & nieuw' Een maandelijksch prentenboek gewijd aan huis-inrichting, bouw en sierkunst jaargang 13, volgnnummer 2. De volledige tekst en alle afbeeldingen uit het artikel zijn hier ongewijzigd weergegeven. Bij het lezen zal het u opvallen dat het met veel superlatieven in wollige teksten geschreven is. Als inleiding wordt uitgebreid geschreven over de heldendaden bij Quatre-Bras in 1815, de Slag bij Waterloo, voordat er (eindelijk) wordt verteld hoe het paleis er destijds bij lag. Probeert u zich een weg door de wollige teksten te worstelen en bekijk daarbij de prachtige foto's. Het is echt de moeite waard!

Voorfront van het paleis Soestdijk

HET KONINKLIJK PALEIS TE SOESTDIJK

Die Weltgeschichte ist das Weltgericht.
Schiller.

Een eeuw van onafhanklijkheid,
een eeuw van bloeiend leven,
Van voorspoed, welvaart en geluk
heeft God ons weêr gegeven!

Naast Hem, dank den Oranjevorst,
die moedig, vol beleid,
De Nederlandsche heldenschaar
ter zege heeft geleid!

De leeuw, zijn kerker ras ontvlucht,
drong op met groot geweld,
Maar in den slag van Waterloo
werd hij ternêer geveld!

Doch ware hij niet bij Quatre-Bras
in tijds tot staan gebracht,
Dan had ons volk ten tweede maal
een slavenjuk gewacht!

Wie men ook roeme en vereer,
Om Waterloo's victorie,
Het stout bestaan bij Quatre-Bras
Komt toe de meeste glorie!


Willem Frederik George Lodewijk
Prins van Oranje
Wij staan aan den vooravond van het eeuwfeest van den slag bij Waterloo. Een ieder, die slechts een geringen graad van ontwikkeling bezit, weet wat dáár, nu honderd jaar geleden, is voorgevallen, heeft daarvan althans een algemeen begrip, en weet wat er op het spel stond. De geduchte keizer, de machtige heerscher, die een groot deel van Europa onder zijn gezag had doen bukken en in bedwang hield, na den mislukten winterveldtocht in Rusland door de vereenigde mogendheden eindelijk in den volkenslag bij Leipzig verslagen, ten val gebracht en naar Elba verbannen, was plotseling en onverwachts van daar ontvlucht en in het zuiden van Frankrijk geland. Dat de Fransche natie en vooral het leger, dat onder zijne persoonlijke leiding dagen en jaren van grootheid, roem en glorie beleefde, hem grootendeels onmiddellijk weer toeviel en volgde en op den keizerstroon herplaatste, sprak vanzelf. Maar dat het vereenigd Europa zich hierbij niet kalm neerlegde baart evenmin verwondering. Een groot en beslissend samentreffen moest weldra volgen en den 18en Juni 1815 is dat in de velden bij Waterloo met het algemeen bekende gevolg afgespeeld. Wij hebben overal in ons land met de grootste opgewektheid onze in 1814 herwonnen onafhankelijkheid herdacht en gevierd, maar die pas herkregen vrijheid uit de Fransche overheersching hing een half jaar later weder aan een zijden draad, en, indien de veldslag van Waterloo ten gunste van Napoleon ware uitgevallen, dan zouden wij voorzeker het eerst aan de beurt geweest zijn om de Fransche slavenketenen op nieuw te mogen  opnemen en de herwonnen zelfstandigheid andermaal voor geruimen tijd prijs te geven.
Het is hier de plaats niet om in het breede uiteen te zetten wat alzoo tot de zegepraal bij Waterloo heeft aanleiding gegeven en daartoe medewerkte, evenmin zullen wij dien tweeden grooten volkenslag hier in bijzonderheden gaan te boek stellen. Kundige schrijvers, tevens ijverige naspeurders in het rijke archievenmateriaal, dat daarover zoowel in ons land als elders te vinden is, hebben in de verloopene eeuw die taak meesterlijk volbracht en op dit groote wereldfeit de aandacht gevestigd .
Vele groote en beroemde mannen treden daarbij op den voorgrond, de namen van Wellington en Blücher en van vele anderen zijn onafscheidelijk met Waterloo verbonden, maar er is er één, wien wij in deze korte schets in 't bijzonder willen gedenken, onzen ridderlijken kroonprins, later koning Willem II, bij ons algemeen bekend als de held van Quatre-Bras en Waterloo. Hij, de laatste uit het roemruchtige Oranjehuis, die op het slagveld gelegenheid vond om den roem en de eer zijner heldhaftige voorouders hoog te houden en zich met onverwelkbre lauweren te kronen, hij heeft een gewichtig aandeel gehad in de leiding der operatiën, die den grooten veldslag voorafgingen, hij heeft op het slagveld zelf met beleid, moed en doodsverachting de Nederlandsche troepen tot de overwinning geleid en zijn bloed gestort op het altaar des vaderlands, hem komt voor een groot deel de eer der overwinning toe.
Velen weten dat wel, de één zegt het den ander na, maar hoe weinigen zijn er die het ook met feiten kunnen aantoonen, die een bepaald concreet begrip hebben van hetgeen in de dagen van 15 tot 18 Juni 1815 onze Nederlandsche troepen, aangevoerd door generaals als de Perponcher, Chassé, prins Bernhard van Saksen-Weimar en anderen, en onder het opperbevel en de leiding van den prins van Oranje en den chef van zijn staf, generaal de Constant Rebecque, hebben verricht. Niet altijd heeft daarop het volle licht geschenen en is dat algemeen erkend geworden, vooral niet door Engelsche schrijvers en geschiedvorschers. Maar al is het thans uit een wetenschappelijk oogpunt niet meer noodig, dit nogmaals in het breede toe te lichten, voor de groote menigte, minder vertrouwd met geschiedkundige bijzonderheden, kan het ongetwijfeld nut afwerpen onzen kroonprins Willem en de schaar der helden en getrouwen, die hem omringden en met hem het leeuwenaandeel hadden in de zegepraal der bloedige dagen van Quatre-Bras en Waterloo, den volke in groote en duidelijke trekken voor oogen te stellen. Wij zullen dan tevens zien wat Soestdijk voor Neèrlands volk is en tot ons te zeggen heeft. Geen oud kasteel, dat eeuwen over zijne verweerde tinnen zag heentrekken, geen architectonisch monument, de kunstnijverheid onzer vaderen afspiegelend — het zij verre daarvan! —, geen eigenlijk historisch gedenkteeken in den waren zin des woords, dat vele geschiedkundige herinneringen en tal van groote en merkwaardige personen uit het rijk verleden voor onzen geest doet opdoemen; niets van dat alles! Maar een nationaal zegeteeken, een huldebetoon en dankoffer, dat niet alleen den vorst, wien het geschonken werd, rechtmatig vereert, maar dat daar staat en zal blijven staan als een zichtbare getuige, een onverwelkbare lauwerkrans, een grootsch en machtig bewijs voor geheel het volk tot in het late nageslacht, ja, voor de geheele wereld, van eene der schoonste bladzijden uit onze krijgsgeschiedenis, van een overwegend en beslissend optreden van ons kleine land en zijne heldhaftige zonen te midden van vriend en vijand, van half  Europa, tot de tanden gewapend tegenover elkander staande, dat de schoonste dagen uit het verleden onzer Republiek levendig in herinnering terugbrengt en daardoor niet overtroffen of overschaduwd wordt!
Zijne Excellentie luitenant-generaal de Bas wijdt in zijn onvolprezen standaardwerk: „Prins Frederik der Nederlanden en zijn tijd" aan de krijgsgeschiedenis van het jaar 1815 met al hetgeen daarmede in onmiddellijk verband staat een lijvig boekdeel (940 bladzijden, gr. 8°). Jarenlange archiefstudie, vooral ook in het buitenland, hebben den schrijver in staat gesteld door dezen reuzenarbeid eene eerezuil op te richten voor het Noord- en Zuid-Nederlandsche leger wat betreft de krijgsverrichtingen in genoemd jaar en het overwegend aandeel dat dit leger heeft gehad in de zegepraal van Waterloo en de redding van Europa voor eene herhaling der Fransche overheersching.
Daghelder zet hij dat alles uiteen en bewijst het met afschriften van oorspronkelijke onwraakbare documenten en brieven, daarbij tevens bestrijdende en vernietigende alle valsche voorstellingen en opzettelijke verzwijging en verwringing der waarheid, alle onverdiende en miskende achterstelling van het aandeel der Nederlandsche troepen in de groote overwinning op Napoleon, ten doel hebbende om alle eer en glorie alleen aan het Engelsche leger en zijn opperbevelhebber den hertog van Wellington toe te kennen, zooals door vele Engelsche schrijvers, vooral door Siborne, is verricht.
Maar weinigen bezitten dit omvangrijke en kostbare werk, en hoe weinigen hebben bovendien lust en moed om die uitgebreide studie aandachtig door te werken ? Daarom komt ons eene korte beschouwing — aan de hand van dezen schrijver — van hetgeen onze krijgsmacht onder aanvoering van den prins van Oranje eene eeuw geleden heeft bestaan alleszins nuttig en noodig voor. Wij gaan dus in gedachten eene eeuw terug, naar Quatre-Bras en Waterloo, Menigeen moge dit dwaas vinden in de tegenwoordige buitengewone omstandigheden, waarin wij nu leven en verkeeren, aangezien aller aandacht en belangstelling is gevestigd op den huidigen grooten oorlog, die alles wat tot nog toe is voorafgegaan in de schaduw stelt, die geen tijd overlaat om nog terug te blikken op hetgeen reeds zoo verre achter ons ligt en als lang afgedaan kan beschouwd worden, maar men vergete toch niet, dat het heden ligt in het verleden en dat ditzelfde heden, op ’t verleden gebouwd, de grondslag vormt, waarop d toekomst eenmaal rusten zal.
Maar wij gaan niet terug naar Quatre-Bras en Waterloo om de taktische evolutiën op deze slagvelden in bijzonderheden in oogenschouw te nemen, voor de tegenwoordige en toekomstige veldslagen verliezen die al meer en meer hun practisch nut. Evenmin om ons in volkszelfverheffing blind te staren op den ontegenzeglijken heldenmoed daar door Noord- en Zuid-Nederlandsche troepen aan den dag gelegd. Nederland heeft ook toen zijne afkomst niet verloochend en ongetwijfeld getoond en bewezen dat het heldenbloed van het voorgeslacht nog volop en levendig door de aderen van den nazaat stroomde, maar dat zal het in de toekomst, zoo noodig, eveneens doen, daaraan twijfelen wij geenszins. De Hemel beware ons slechts, om der gevolgen wille, dat wij het niet behoeven te toonen!
De Nederlandsche helden van Quatre-Bras
Doch Quatre-Bras en Waterloo hebben ons bij dit eeuwfeest meer te zeggen. Met goede taktische beschikkingen, moed en doodsverachting op het slagveld, zonder meer, verslaat men geen geduchten vijand; het moge er veel toe  bijdragen, de hoofdzaak toch ligt elders. De strategische voorbereiding tot den aanval of de verdediging, tot den eigenlijken slag, waar de beslissing valt en vallen moet, is, zoo niet alles, toch minstens het halve werk. Dit hebben wij door alle tijden heen gezien, dat wisten Frederik de Groote, Napoleon, de groote Moltke in 1870 om van anderen niet te spreken — allen uitstekend, en daaraan was voor een groot deel het succes, door hen en onder hunne leiding behaald, te danken.
Ook Quatre-Bras en Waterloo hebben eene strategische voorbereiding gehad, van eenige weken slechts, maar die wij in het licht der geschiedenis onder de oogen moeten zien, om de beroemde mannen, waaraan de overwinning vooral te danken was, volkomen recht te doen wedervaren en in al hunne grootheid en onwaardeerbare verdiensten op den voorgrond te brengen. Napoleon, te Parijs teruggekeerd en zelf den keizerstroon weder bestegen, begreep zeer goed, dat zijn gezag in de eerste plaats moest bevestigd worden door eene overwinning op zijne talrijke vijanden, die niet zouden nalaten hem zoo mogelijk op nieuw ten val te brengen. Bovendien was dit ook noodig tot schraging van zijn troon en tot onderdrukking van allerlei binnenlandsche woelingen en van de verschillende partijen in Frankrijk, die het herstel van het keizerrijk en het Napoleontische systeem niet weder zoo grif met groote ingenomenheid hadden begroet. Zoowel royalisten als republikeinen staken het hoofd op, alleen nieuw succes op het oorlogsveld kon die allen op den duur in bedwang houden en het zwijgen opleggen. Wel hadden bijna alle Fransche regimenten en troepen zich weder onder de keizerlijke adelaars geschaard, wel boden vele maarschalken, generaals, enz., met verzaking van den eed van trouw aan Lodewijk XVIII gezworen, den keizer weder hunne diensten aan, maar het leger moest toch op nieuw saamgesteld, georganiseerd, aangevuld, ingedeeld, van al het noodige voorzien worden; daartoe was tijd, waren eenige weken noodig, te meer met het oog op den talrijken en geduchten vijand, die elk oogenblik Frankrijk aan alle zijden kon binnendringen en wiens nog gemobiliseerde legers overal aan de grenzen stonden.
Linkervleugel

Nu lag het voor de hand dat de bondgenooten dit zouden trachten te beletten door én in het noorden, én in het oosten Frankrijk binnen te rukken; maar neen, men liet Napoleon kalm begaan en wachtte rustig af, tot hij gereed was en zijn leger voldoende sterk en in orde had. Viel hij dan aan, dan zou men hem weerstand bieden en terugdringen, en bepaalde hij zich tot de verdediging van eigen bodem, dan zou men hem wellicht gaan aanvallen. Dat zulke strategische ideeën en plannen eindelijk nog met een gunstigen uitslag zijn bekroond geworden, was meer geluk dan wijsheid en allerminst te danken aan hen die ze hadden uitgedacht en doorgevoerd.
Het sprak vanzelf, dat men Napoleon onmiddellijk met overweldigende macht op het lijf had moeten vallen.
De prins van Oranje, die aanvankelijk over de Britsch-Nederlandsche armée in de zuidelijke Nederlanden het bevel voerde, drong van het begin af, na den terugkeer van Napoleon te Parijs, er sterk op aan, om dadelijk Frankrijk binnen te rukken, maar de te Weenen vergaderde Mogendheden wilden er niets van weten, en te Londen werd men bevreesd voor de offensieve plannen van den prins en vond hem ook nog te jong om met de vereenigde Engelsch-Nederlandsche troepen tegen Napoleon te velde te trekken, want al had hij zich in Spanje ook met roem onderscheiden, een legerkorps had hij nog nimmer aangevoerd. Men besloot dus het opperbevel op te dragen aan den hertog van Wellington, ’s prinsen leermeester in de oorlogskunst.
Hoofdingang
Wellington was het in den beginne wel eens met het aanvalsplan des prinsen, doch wenschte toch in de eerste plaats Brussel en Gent — werwaarts koning Lodewijk en zijn hof gevlucht waren — te dekken en te verdedigen, en toen hij bespeurde, dat de Mogendheden om verschillende redenen eerst de kat uit den boom wilden kijken, drong hij niet sterk meer op een aanvallend optreden aan en eindigde zelfs met halsstarrig het denkbeeld vast te houden, dat Napoleon van zijn kant wel geen aanval op de zuidelijke Nederlanden zoude wagen, en, indien dit wel het geval was, dan zoude hij dien wel afwachten.
Ook de drie en zeventigjarige vorst Blücher, commandant der Pruisische armée, terecht bijgenaamd „maarschalk vorwärts !", oud in jaren maar jong in energie en voortvarendheid, gevormd in de school van Frederik den Groote, was beslist voor den aanval, doch ook zijne vertoogen baatten niets. Blücher wees er Wellington op hoe dwaas het was om Napoleon eerst in de gelegenheid te stellen om een sterk leger saam te stellen, en dan dat leger ten koste van veel bloed te moeten verslaan. Met veel moeite kon hij eindelijk de bepaalde belofte van hem verkrijgen dat den len Juli de gemeenschappelijke aanval op den keizer een aanvang zou nemen. Doch zoover is het niet gekomen; nauwelijks was de groote veldheer gereed of hij ging zelf — zijne eigene tradities en die van alle groote veldheeren getrouw — tot den aanval over.
Maar Wellington heeft meer fouten begaan. Hij heeft volstrekt niet ingezien en willen begrijpen langs welken kant de aanval van Napoleon, indien deze de grenzen mocht overtrekken, komen zou. Hij verwachtte dien in dat geval steeds meer westelijk in de richting van Mons en Gent — en Napoleon trachtte hem natuurlijk door allerlei valsche berichten en schijnvertooningen in dien waan te laten. Doch de prins van Oranje en zijn helderzienden en bekwamen chef van den staf, baron de Constant Rebecque, begrepen beter dat Napoleon den kortsten weg naar Brussel zoude kiezen, en dat diens hoofddoel niet anders kon zijn dan zich als een wig te werpen tusschen het Engelsch-Nederlandsche en Pruisische leger in, ten einde het eene na het andere te verslaan en terug te dringen. Wat bekreunde zich de keizer om dien Franschen koning met zijne weinige getrouwen en zijne geïmproviseerde hofhouding te Gent! Die zou vanzelf wel in tijds verder het hazenpad kiezen. Zijne arendsblikken reikten veel verder, zijn strategisch genie had ruimere perken.
Vestibule met gezicht naar het park

De Constant Rebecque zag dat volkomen in, hij blikte reeds vooruit op Quatre-Bras, in de rechte lijn tusschen Charleroi en Brussel, als het punt, waar den vijand moest weerstand geboden worden; hij drong steeds aan op meerdere concentratie der Britsch-Nederlandschearméein oostelijke richting, ten einde de voeling met Blücher niet te verliezen. Doch alles te vergeefs!
Zoo stond de zaak op den 15en Juni 1815. De prins van Oranje, bevelhebber van het le legerkorps — waartoe behoorden o.a. de 2e en 3e Nederlandsche divisiën, respectievelijk onder commando der luitenant-generaals baron de Perponcher Sedlnitzky en baron Chassé — had zijn hoofdkwartier te Braine-le-Comte. Het 2e legerkorps, waarbij de le Nederlandsche divisie, aangevoerd door den luitenant-generaal Stedman, was ingedeeld, stond onder bevel van lord Hill, met Grammont tot hoofdkwartier.
De prins van Oranje was door Wellington verzocht in den namiddag van den 15en bij hem te Brussel, waar zijn hoofdkwartier gevestigd was, het middagmaal te gebruiken. Alvorens derwaarts te gaan, kreeg hij bericht, dat de Franschen de grenzen waren overgetrokken en Napoleon tegen de Duitsche armée, die bij Ligny en Wavre stond, oprukte, welk bericht hij vóór zijn vertrek naar Brussel schriftelijk aan generaalChassé heeft medegedeeld. Natuurlijk heeft hij dit ook bij aankomst aan Wellington verteld. Nu lag het voor de hand dat de hertog den prins naar Braine-le-Comte had teruggezonden met last om zijne troepen zoo snel mogelijk te concentreeren en in oostelijke richting op te rukken, ten einde Blücher ter hulp te snellen, en dat hij zelf met de reserve, die in en om Brussel was gelegerd, dadelijk zuidwaarts ware getrokken. Maar niets van dat alles, Wellington trok er zich niets van aan.
De hertog en de hertogin van Richmond, die, evenals vele andere hooge aristocratische Engelschen tijdelijk naar Brussel waren overgekomen en daar op grooten en weelderigen voet leefden, gaven dien avond in hun hotel een groot bal, en Wellington toog ook derwaarts met den prins van Oranje en een groot aantal generaals en officieren van zijn staf en zijn leger, om daar met de élite der Brusselsche aristocratie een genoegelijken nacht door te brengen, alsof de groote Napoleon, de geduchte veldheer, die twintig jaar lang Europa voor zich had doen sidderen, nog uren van de grens verwijderd was.
Vestibue met gezicht op het voorplein
Het deelnemen aan dit bal door Wellington en zijne officieren onder de gegeven omstandigheden en aan den vooravond van een vreeselijken en beslissenden veldslag, waaraan niet meer te twijfelen viel, is een daad van zulk eene onbegrijpelijke kortzichtigheid en zelfverblinding, van domme en vermetele roekeloosheid, dat wij geene woorden kunnen vinden om zulk eene lichtzinnige spotternij naar waarde aan de kaak te stellen.
Den jeugdigen prins van Oranje willen wij daaromtrent allerminst een verwijt maken; ongetwijfeld kon hij zich bezwaarlijk verzetten tegen den wensch en den wil van den opperbevelhebber, tevens zijn ouderen leermeester en vriend, om hem derwaarts te begeleiden.
Maar terwijl de lichtzinnigheid hoogtij vierde in de sierlijk gestoffeerde en verlichte zalen der hertogin van Richmond, waren er gelukkig nog Nederlandsche officieren, die voor het heil van het vaderland, ja van geheel Europa op de wacht stonden en in de bres sprongen.
Het zoude ons te ver van ons onderwerp afleiden indien wij alles in bijzonderheden wilden beschrijven wat er den 15en Juni in het hoofdkwartier te Braine-le-Comte bij afwezigheid van den prins van Oranje door diens chef van den staf, generaal baron de Constant Rebecque in zijn naam op eigen initiatief is verricht, en hoe deze en generaal baron de Perponcher en kolonel Bernard prins van Saksen-Weimar-Eisenach — die het commando over de 2e brigade der 2e divisie van den ziek geworden kolonel von Goedecke had overgenomen —, op eigen gezag en verantwoordelijkheid, en tegen de door Wellington gegeven bevelen in, zorg gedragen hebben, dat de beroemde Viersprong tijdig met Nederlandsche troepen was bezet, zoodat maarschalk Ney, die van Napoleon last had gekregen om langs dien weg naar Brussel door te dringen, in zijn opmarsch gestuit en daar vastgehouden werd, terwijl hem tevens werd belet om, naar rechts afwijkende, de Pruisen onder maarschalk Blücher, die den 16en bij Ligny door den keizer in het front aangegrepen en tot den terugtocht naar Wavre genoodzaakt werden, in de rechter flank te vallen, waardoor het Pruisische leger bij Ligny eene totale nederlaag zou zijn tegemoet gegaan en onmogelijk in den laten avond van den 18en op het slagveld van Waterloo had kunnen verschijnen om de geduchte Fransche armée den genadeslag te geven.
En toch, had maarschalk Ney zijne troepen wat vlugger verzameld en ware hij krachtdadiger opgerukt, had hij geweten of gegist hoe zwak de Nederlandsche macht bij Quatre-Bras aanvankelijk was, die zich verstoutte hem den doortocht te versperren en op allerlei wijzen trachtte hem in den waan te brengen dat zij door sterke reserves in den rug gedekt was, — de 16e Juni 1815 zoude nimmer als een roemrijken dag in onze krijgsgeschiedenis zijn geboekstaafd geworden. Het lot van Europa hing ook hier, evenals twee dagen later, aan een zijden draad. Dat de einduitslag van den grooten strijd in het voordeel der geallieerden is uitgevallen en Napoleon totaal verslagen werd, is allerminst de schuld geweest van den grooten onovertroffen veldheer zelf — al is ook zijn strategisch beleid en doorzicht, vooral op den 17en (den dag tusschen Ligny en Quatre-Bras en Waterloo) niet geheel van weifeling en mistasting vrij te pleiten. Maar dit alles is nog veel minder te danken aan den beroemden en later ter wille van deze campagne zoo gevierden hertog van Wellington, die, men zou haast zeggen, al het mogelijke heeft gedaan om zijn eigen nederlaag voor te bereiden. De eer komt, wat de strategische voorbereiding betreft, geheel toe aan het verstandig en doortastend beleid en optreden der generaals de Constant Rebecque en de Perponcher en van den prins van Saksen-Weimar.
Het is zeker niet alleen te loven, maar zelfs de plicht van onderbevelhebbers om, als de omstandigheden plotseling veranderen, van gegeven orders af te wijken en op eigeninitiatief te handelen, maar er behoort tevens moed en zelfvertrouwen toe en schept eene groote verantwoordelijkheid. Het is echter onverantwoordelijk van een legeraanvoerder om bij verandering van toestand de uitgevaardigde bevelen niet zelf te wijzigen, indien hem zulks nog mogelijk is, anderen zoodoende de kastanjes uit het vuur te laten halen en zich in kalme zelfgenoegzaamheid te gaan vermeien in het ijdel gedoe der lichtzinnige groote wereld. En wanneer Wellington bij het afscheidnemen, in den nacht op het bal, tot den hertog van Richmond zegt: „Napoleon has humbugged me, he has gained twenty-four hours maren on me", zouden wij hem willen vragen: à qui la faute?
Henry Houssaye, krijgsgeschiedkundige en lid der Fransche Academie, in 1898 in de Revue des deux Mondes schrijvende over den veldtocht van 1815, zegt zeer juist: Heurensement pour les alliés, plusieurs des subordonnés de Wellington avaient pris sur eux d'agir sans attendre ses ordres, et d'autres avaient intelligemment désobéi a ceux qu'après tant de temps perdu, il s'était décidé a donner…
Ah! si Napoléon avait eu comme chef d'état-major un simple Constant Rebecque, et comme lieutenants seulement des Bernard de Saxe et des Perponcher!"
Doch keeren wij tot den held van ons verhaal terug. De strategische voorbereiding tot den slag is veel ,— wij zeiden het boven reeds — maar zij is niet alles. Op het slagveld zelf toch valt de beslissing. De taktische leiding aldaar en de krachtige en dappere aanvoering der troepen in den strijd leggen ook groot gewicht in de schaal.
De prins van Oranje ontving op het bal der hertogin van Richmond den 15en even vóór middernacht een bericht van generaal de Constant, dat de voorposten van zijn legerkorps bij Frasnes door de Franschen waren aangevallen. Hij deelde dit dadelijk aan Wellington mede, die eerst ongeloovig het hoofd schudde en het niet wilde gelooven, doch bij eenig nadenken spoedig besloot den afmarsch der reserve uit Brussel, die in den vroegen morgen van den 16en was bepaald, twee uur te vervroegen, voorts den prins aanried zich naar zijn hoofdkwartier terug te begeven en zelf ook spoedig daarop de feestzaal verliet.
Het bal ging intusschen ongestoord door, doch toen men korten tijd daarna op straat drukte en leven begon te bespeuren, tengevolge van de order van den vervroegden afmarsch der troepen, begon men lont te ruiken en verwijderden zich alle officieren inderhaast van het feest en snelden naar huis om zich te verkleeden; maar hunne bagage en veldkoffers waren reeds opgeladen, zoodat velen in balkostuum met dansschoenen en zijden kousen, sommigen zelfs nog met bloemen in het knoopsgat, te paard moesten stijgen en uitrukken, en zóó uitgedost den dood te gemoet gingen! Hyperbool van afschuwelijke lichtzinnigheid!
De prins van Oranje had stil en zonder van iemand afscheid te nemen de zaal verlaten, vergat zelfs zijn sabel mede te nemen. Na een weinig gerust te hebben, steeg hij ten half twee in galakleeding te paard en reed naar Braine-le-Comte, waar hij twee uur later aankwam.
Hij vernam daar de maatregelen door de Constant Rebecque en de Perponcher genomen, keurde die goed, vooral het stelling nemen bij Quatre-Bras, en zeide dat den hertog eindelijk na kennisname van bovengenoemd bericht van de Constant, dat de vijand te Frasnes de voorposten had aangevallen, de oogen waren opengegaan en hij nu begreep dat de wezenlijke aanval langs de lijn Charleroi-Brussel zou plaats vinden, weshalve hij besloten was zijne geheele macht naar Quatre-Bras te doen oprukken.
De prins zond de Constant vooruit naar Quatre-Bras en volgde zelf een half uur later, zoodat hij daar ten zes uur in den morgen aankwam. Bij het daarop in oogenschouw nemen der door de Perponcher genomen disposities bespeurde de prins dat Frasnes reeds door den vijand was bezet en dat maarschalk Ney met eene talrijke ruiterij naar  Quatre-Bras in aantocht was, terwijl de Perponcher
slechts te beschikken had over vijftig verdwaalde Duitsche huzaren, onder commando van een luitenant; onderweg had de generaal ze toevallig ontmoet en toen hadden zij zich maar bij hem aangesloten en hunne diensten aangeboden.
Deze weinige ruiters hielden zich echter dapper en brachten Ney in den waan, dat zijn vijand over eene sterke cavalerie te beschikken had. Wellington kwam tegen negen uur te Quatre-Bras, inspecteerde de opstelling der troepen, betuigde den prins zijne tevredenheid en reed toen in de richting van Sombreffe om Blücher te ontmoeten, hetgeen tegen één uur in den namiddag bij den molen van Bussy tusschen Brye en Ligny plaats vond. Napoleon maakte toen aanstalten om Blücher bij Ligny aan te vallen en deze besloot den slag aan te nemen, ofschoon het voor hem meer voor de hand lag naar de Maas en de Dijle terug te trekken, ten einde zich met het korps van Bülow te vereenigen, dat toen nog veel noordelijker tusschen Gembloux en Wavre stond. Blücher vertrouwde daarbij op de belofte van Wellington, dat hij hem met zijne armée zoude te hulp komen, maar dat geschiedde niet, en kon ook niet plaats vinden, omdat het Britsch-Nederlandsche leger niet tijdig in oostelijke richting was geconcentreerd en opgerukt.
Groote of stückzaal

Wellington was echter wel te goeder trouw met deze belofte, doch zijn generale staf, op wiens opgaven hij zich verliet, had zich deerlijk misrekend omtrent den tijd, dat de onderscheidene divisiën, enz. op verschillende aangegeven plaatsen konden aankomen.
Toen de hertog door 't kanongebulder hoorde dat het gevecht bij Quatre-Bras was aangevangen, nam hij afscheid van Blücher en reed naar den Viersprong terug.
Eerst ten twee uur in den namiddag begon Ney, die inmiddels aanzienlijke versterkingen had gekregen, zijn aanval op de Nederlandsche positie. De hardnekkige en bloedige strijd heeft verder den geheelen dag geduurd, totdat de duisternis inviel en beide partijen het bivak betrokken in dezelfde stellingen, die zij in den vroegen morgen hadden ingenomen. De Franschen hadden echter hun doel niet bereikt. Maarschalk Ney was belet zoowel naar Brussel door te dringen en zich tusschen de legers van Wellington en Blücher in te werpen, als om Napoleon te hulp te komen, waardoor het Pruisische leger bij Ligny, zoo al niet totaal verslagen, althans zoover zou teruggedrongen zijn, dat het Wellington geen hulp meer had kunnen bieden.
Maar de eerste uren van den slag waren de gewichtigste en moeielijkste tevens. Toen toch stonden de jonge, in den krijg grootendeels nog onervaren Nederlandsche troepen, aangevoerd door den prins van Oranje, in aanzienlijke minderheid en zonder noemenswaardige ruiterij tegenover de in aantal veel sterkere, oude beproefde Fransche soldaten onder bevel van den geduchten hertog van Elchingen en prins van de Moskowa, een der steunpilaren van het weleer groote en steeds glorierijke Napoleontische leger. Toch hebben hier onze troepen, in vereeniging met de Nassauers en Brunswijkers — onder den prins van Saksen- Weimar- Eisenach — met onverschrokken moed den ongelijken strijd volgehouden, door den jeugdigen Oranjevorst meesterlijk geleid, persoonlijk aangevoerd en in 't heetst van het gevecht met waren heldenmoed en doodsverachting voorgegaan met de steek in de hand, bij gebrek aan sabel, die — zooals wij boven zagen — in het hotel Richmond was achtergebleven.
Dat was het critieke oogenblik van den dag! De onverwelkbre lauwerkrans, die de prins van Oranje zich toen om de slapen heeft gevlochten — de schoonste van zoovele!— heeft het lot van Europa beslist en den grootsten veldheer zijner eeuw, den geduchten keizer ten tweede male ten val gebracht.
Later op den dag heeft Wellington, van Ligny teruggekeerd, zelf het commando op zich genomen, kwamen er al meer en meer Engelsche divisiënen troepen naar Quatre-Bras oprukken om deel te nemen aan den strijd, en, ofschoon ook Ney versterkingen ontving, kreeg de hertog langzamerhand, zoowel wat voetvolk, ruiterij als geschut betreft, eene aanzienlijke overmacht, en was het groote gevaar, ondanks de herhaalde en hardnekkige aanvallen der Franschen, geweken.
Groote of stückzaal

En terzelfder tijd dat de prins van Oranje meteen handvol jonge maar dappere Nederlanders Ney wist tegen te houden, vochten de Pruisen, door Blücher aangevoerd, bij Ligny tegen Napoleon zelf, en al was het einde van dien strijd eerder een nederlaag dan eene overwinning voor den grijzen held, en al moesten de Pruisen het slagveld verlaten en terugtrekken, het doel werd ook hier bereikt, Napeleon had Ney niet te hulp kunnen komen, de strategische doorbreking der vijandelijke macht, of liever het beletten, dat de beide legers zich later nog tijdig konden vereenigen, was mislukt. De beslissing was nog wel niet gevallen, maar toch voorbereid.
Quatre-Bras en Ligny hebben de zegepraal van Waterloo mogelijk gemaakt; aan den jeugdigen prins van Oranje en den grijzen vorst Blücher komt in de eerste plaats de eer toe van de groote overwinning, die twee dagen later volgen zou! Den 17en Juni trok Blücher met de Pruisische armée van Ligny naar Wavre terug, en Wellington eveneens van Quatre-Bras naar Waterloo, terwijl hij Blücher bericht zond, dat het zijn voornemen was bij Waterloo stand te houden en Napoleon daar slag te leveren, mits Blücher hem met minstens één legerkorps te hulp kwam, anders moest hij op Brussel terugtrekken. Zonder Blüchers hulp durfde hij blijkbaar het geheele Fransche leger niet te weerstaan. Blücher beloofde met twee korpsen en zoo mogelijk met zijne geheele macht de Franschen in de rechterflank te zullen vallen.
Leuvenzaal

Een en ander is dan ook geschied, maar het heeft weinig gescheeld of Napoleon had de Nederlandsch-Engelsche slaglinie in den avond van den 18en doorgebroken en Wellington op Brussel teruggeworpen alvorens de Pruisen op het slagveld konden aankomen. 141  De groote veldslag van Waterloo ving eerst tegen den middag aan — omstreeks half twaalf dreunde het eerste kanonschot — en duurde zonder ophouden voort tot laat in den avond, toen de Franschen totaal verslagen en grootendeels in wilde vlucht, door de duisternis begunstigd, een goed heenkomen zochten. Wonderen van dapperheid, van taaie volharding en schier bovenmenschelijke krachtsinspanning op verschillende hoofdpunten van het uitgestrekte slagveld — la Haie Sainte, la Belle Alliance, Goumont, Papelotte, Mont Saint Jean, Plancenoit, enz.; alle wereldberoemde namen sedert 18 Juni 1815—zijn dien dag afgespeeld; het was nog eens een mooie ouderwetsche slag, zooals men tegenwoordig niet meer ziet en beleefd, bloedig en verschrikkelijk voorzeker, maar toch afgewisseld door fraaie en ridderlijke episodes, en die een flink resultaat opleverde, waardoor aan de geheele campagne spoedig een einde kwam.
Ons bestek gedoogt helaas! niet dat wij in bijzonderheden treden, slechts een paar voorvallen of momenten, rechtstreeks in verband met het doel onzer verhandeling, moeten wij ter loops op den voorgrond brengen. De hertog van Wellington heeft zonder eenige tegenspraak den geheelen dag den slag meesterlijk geleid en aan persoonlijken moed en doodsverachting zijnerzijds heeft het daarbij allerminst ontbroken. Ongetwijfeld heeft hij hier zijn grooten naam bevestigd en nieuwe lauweren gevlochten in den zegekrans, die reeds sedert den veldtocht van 1812 in Spanje zijne slapen omstraalde. Maar ook zijn leerling, de prins van Oranje heeft in dit opzicht niet voor hem ondergedaan. Wellington zelf zeide eenige dagen later, den gewonden prins te Brussel bezoekende, tot baron van der Capellen, met verzoek het aan koning Willem I over te brengen: “qu'il ne pouvait assez louer la valeur des troupes et ne trouvait pas d'éloges assez grands pour le prince d'Orangequi avait si bien dirigé tous les mouvements pendant toute la journée du 18, qu'il n'avait pas eu besoin de lui envoyer d'ordres.”
Quatre-Bras zaal

En den 9e n December 1815 schreef hij nog aan prins Frederik, Oranjes jongeren broeder, o.a.: “Je ne peux pas finir cette lettre sans exprimer combien je suis reconnaissant a Son Altesse Royale le Prince d'Orange pour toute 1'aide que j'ai reçue de lui, tant dans les opérations militaires que dans d'autres occasions, jusqu' a ce que sa blessure grave l a obligé de quitter l'armée"…
Evenals bij Quatre-Bras heeft de jeugdige prins ook bij Waterloo getoond de groote veldheerstalenten, die in hem verborgen waren, en hoe zeer hij van Wellingtons lessen partij getrokken had, maar niet minder hoe zijn onversaagdheid en persoonlijke moed, het élan, waarmede hij door zijn voorbeeld zijne troepen bezielde, de onvermoeidheid en kracht, waarmede hij telkens op nieuw zijne soldaten in het vuur des vijands vooruitbracht, totdat hij eindelijk, ongeveer half acht 's avonds, door een schot in den linkerschouder gewond, genoodzaakt was het slagveld te verlaten, hem den eerenaam van „de held van Quatre-Bras en Waterloo" zoo ten volle hebben doen verdienen! Maar waren het al zware en moeielijke dagen van buitengewone krachtsinspanning, van groote lichaams- en geestesarbeid, die de prins van 16 tot 18 Juni doorleefde, het was van den anderen kant eene dankbare en eervolle taak aan het hoofd te mogen staan van het jonge maar dappere Nederlandsche leger, dat, onder aanvoering van generaals als de Perponcher, Chassé, Trip, van Merlen, de Chigny, enz., zulk een aanzienlijk en beslissend aandeel had in de krijgsbedrijven, die tot de groote victorie hebben geleid.
Ja, ook in de velden van Waterloo hebben onze troepen, zoo al niet de beslissing aangebracht, deze ten minste voorbereid en mogelijk gemaakt. Het was acht uur in den avond. Herhaalde aanvallen der Franschen op het centrum der geallieerden hadden de Engelsche troepen in verwarring teruggedreven, zij waren uitgeput door den langen strijd en de slaglinie stond op het punt van doorbroken te worden.
De Fransche Garde moyenne rukte voorwaarts om de doorbreking te voltooien. Chassé, die dit zag aankomen, stelt zich aan het hoofd der brigade Detmers en, na eene korte kernachtige toespraak om zijne troepen te bezielen, marscheert hij op eigen initiatief in geslotene kolonne, de voorste gelederen met gevelde bajonet en zelf den sabel met gestrekten arm omhoog houdend, met zes versche bataljons onder hevig vuur onversaagd op den vijand aan.
De Garde moyenne, bij dezen plotselingen onverwachten aanval door schrik bevangen, wacht hem niet af, maar wijkt in overhaaste vlucht terug. Twee bataljons der oude Garde onder generaal Roguet rukten ter hulp aan, maar ook deze konden tegen de overmacht geen stand houden en waren genoodzaakt al strijdende weder in de richting van la Haie Sainte terug te trekken.
Platengalerij
Deze stoute aanval van Chassé, zonder welke de beslissing hoogstwaarschijnlijk reeds ten acht uur in het voordeel der Franschen zou gevallen zijn, terwijl de Pruisen eerst een uur later op het slagveld verschenen om eindelijk Napoleon en zijn leger voorgoed den genadeslag te geven, is door Wellington in zijn officieel rapport na den slag eenvoudig verzwegen geworden, al brengt hij daarin ook in algemeene bewoordingen hulde aan de Nederlandsche troepen, hunne dapperheid en de hulp, die zij hem verleend hebben. Ook de Engelsche schrijvers, die later over den veldtocht van 1815 verhandelingen het licht deden zien, als kapitein Siborne, Thackeray, majoor Griffith en anderen, hebben steeds het aandeel der Nederlandsche troepen aan de overwinning bij Waterloo zooveel mogelijk verkleind, op den achtergrond gesteld of verzwegen, zelfs in een valsch daglicht geplaatst, om alle eer uitsluitend aan het Engelsche leger toe te kennen. Aan den genialen schrijver van „Prins Frederik der Nederlanden en zijn tijd" komt de onverwelkbare eer toe dit alles te hebben opgediept, uitgevorscht en in het recht gezet; zoowel aan Noord als Zuid-Nederland heeft hij daardoor een onwaardeerbaar grooten dienst bewezen, en zijne rustelooze nasporingen op dit punt hebben ook in Engeland zelf hunne uitwerking niet gemist.
In 1901 verscheen te Londen : „The Belgians at Waterloo", van de hand van Demetrius C. Boulger. Deze Engelschman wijst daarin zijne landgenooten, naar aanleiding der werken van van Löben Seis, Knoop en de Bas — „which are among the most valuable descriptions of the battle in any language", zooals hij schrijft — op de onwaarheden in de geschriften van Siborne, Oman, enz. Hij noemt den (toenmaligen) kolonel de Bas in zijne voorrede: „one of the greatest living authorities on Waterloo." En naar aanleiding van de rapporten, uitgebracht door de Nederlandsche generaals van Zuylen, van Bylandt, Chassé, Trip, de Chigny, enz., die hij, in het Engelsch vertaald, als bijlagen aan zijn werk toevoegt, zegt hij: „in my humble opinion their contents ought to silence the detractors of the Dutch-Belgians at Waterloo."
Na het herstel van den vrede in Engeland teruggekeerd, heeft Wellington nimmer, althans zeer zelden en dan nog maar zeer ter loops, willen spreken over Waterloo en de campagne in de zuidelijke Nederlanden. Vroeg men hem een of ander daarvan, dan verwees hij steeds naar zijn (zeer onnauwkeurig en onvolledig) officieel daarover uitgebracht rapport, dat in de dagbladen was gepubliceerd geworden, of naar het rapport van den Spaanschen generaal Avala aan diens regeering, waarin, volgens Wellington, het verloop van den slag van Waterloo zoo nauwkeurig mogelijk was weergegeven, hetgeen echter evenzeer bezijden de waarheid is. 
Willemszaal

Was het bescheidenheid van den door koning Willem I tot prins van Waterloo verheven hertog die hem tot hardnekkig stilzwijgen op dit punt noopte, om geen aanleiding te geven tot nieuw en herhaald huldebetoon ? Of heeft hij bij nader inzien gevoeld en begrepen dat het voor hem en zijne reputatie als veldheer wenschelijk was dat de details van dien veldtocht niet al te zeer werden nageplozen? Was hij wellicht angstig om de volle waarheid onder de oogen te zien en mede te deelen, om de uitsluitend aan het Engelsche leger toegekende hulde en lof voor de victorie bij Waterloo niet te verkleinen en te verminderen ten bate van het Nederlandsche leger, zonder wiens standvastig en dapper optreden, Quatre-Bras en Waterloo, in plaats van overwinningen, vermoedelijk, ja vrij zeker besliste nederlagen voor hem zouden geworden zijn ? Wij zullen deze vragen onbeantwoord laten, doch wenden nu weder onze blikken naar den prins van Oranje, om, na deze korte met het oog op den op handen zijnden gedenkdag zeker niet misplaatste inleiding, gaandeweg te komen op Soestdijk, werwaarts wij heden den pelgrimsstaf hebben opgenomen.
Trotsch, en met recht, was koning Willem I op den glans, waarmede zijn oudste zoon zijn nauwelijks gevestigden troon had omstraald. Maar met niet minder trots zag het Nederlandsche volk neer op den telg uit den ouden Oranjestam, die van stonde aan dat het geliefde vorstenhuis zich weder onverbreekbaar aan het vaderland verbonden had, op het veld van eer had getoond en bewezen, dat Nederland en Oranje weêr één waren, door met de landskinderen gezamenlijk tegen den vijand op te trekken, met hen alle ellende en gevaren van den krijg te deelen en den tusschen vorst en volk hernieuwden band met zijn bloed te bezegelen. En aan dien rechtmatigen trots paarde zich ook dankbaarheid. Niet alleen verleende de koning den prins het grootkruis der pas ingestelde Militaire Willemsorde, maar hij schonk hem tevens, in overleg met en op voorstel der Staten-Generaal, bij de wet van 8 Juli 1815, uit naam van het geheele Nederlandsche volk, het domein Soestdijk met al zijn toebehooren, voor hem en zijne nazaten, in vollen eigendom.
En in dat wetsbesluit werd tevens bepaald, dat het op dit domein staande jachtslot op kosten van den Staat zou worden gerestaureerd, verbouwd, vergroot en behoorlijk gemeubeld, en voorts dat op Soestdijk eene gedenkzuil zou worden opgericht ter herinnering aan den slag bij Quatre-Bras. Wat deze schenking voor den prins, behalve een bewijs van hulde en dankbaarheid, nog meer te beteekenen had en waarom hem juist Soestdijk werd vereerd, kunnen wij alleen begrijpen door een blik te werpen op de geschiedenis van dit landgoed.
Daartoe gaan wij in gedachten weder eene kleine anderhalve eeuw in 's lands historie terug, namelijk tot het jaar 1672 , toen het vaderland zeker de ergste crisis doorleefde, die het ooit gekend heeft, en aan den rand des afgronds was gekomen. Het was ook toen Frankrijk, dat onze onafhankelijkheid bedreigde — evenals in 1795 en 1815 , - maar toen verbonden met Engeland, Munster en Keulen. De geschiedenis der noodlottige jaren  1672 en  1673 is algemeen bekend, dit moeten wij op het oogeblik althans veronderstellen. Het waren almede van de droevigste jaren uit onze geschiedenis, de Republiek kwam haar ondergang zeer nabij.
Maar prins Willem III, door het volk in de ambten en waardigheden zijner voorvaders hersteld, wist het Fransche leger, dat, onder persoonlijke leiding van den grooten en machtigen koning Lodewijk XIV en onder bevel der grootste veldheeren van dien tijd, als Condé, Turenne, enz , reeds de provinciën Overijssel, Gelderland en Utrecht geheel veroverd had, doch vóór de Hollandsche waterlinie was tot staan gebracht, langzamerhand weder van den vaderlandschen bodem te verdrijven, en achttien maanden na den noodlottigen inval in 1672 was het land gelukkig weder geheel door den vijand ontruimd.
De Generale Staten, en vooral Holland, wilden toen de drie genoemde provinciën, die, ofschoon buiten hun schuld, zoolang onder Fransch bewind gestaan hadden, niet meer als leden der Unie erkennen, maar hen als op den vijand veroverd land, als Generaliteitslanden, evenals Staats-Brabant en Limburg, onder algemeen bestuur brengen. Prins Willem verzette zich krachtig hiertegen en wist te bewerken, dat dit plan, dat het reeds zoo machtige Holland in de Republiek geheel en al overheerschend zou gemaakt hebben, niet tot uitvoering kwam; en dat de drie bewuste gewesten, en vooral Utrecht, waarvan Holland eenvoudig een deel aan zich had willen trekken, den prins hiervoor dankbaar gezind waren, spreekt vanzelf. Van den anderen kant wilde de prins gaarne meer directen invloed in de Staten van Utrecht uitoefenen, en het ligt voor de hand dat het aankoopen van een aanzienlijk landgoed in dit gewest, waartoe hij in het voorjaar van 1674 overging, met de bereiking van dit doel, eenigszins in verband stond. Reeds in de 17e eeuw kochten rijke en aanzienlijke Amsterdammers in den omtrek van Baarn en elders landgoederen aan, om in den zomer de drukke en warme koopmansstad te ontvlieden en volop te genieten van de frissche natuur en de heerlijke geur der dennenbosschen.

Wittezaal (Eetzaal)

En zoo had ook omstreeks het midden dier eeuw de Amsterdamsche burgemeester Cornelis de Graeff, heer van Polsbroek, bij Baarn een aanzienlijk grondbezit, vooral uit wildrijke bosschen bestaande, dat door zijn zoon mr. Jacob, die het van zijn vader geërfd had, den 26en April 1674 aan prins Willem III werd verkocht. De prins liet daar een groot en fraai jachthuis bouwen, in den stijl van dien tijd, denzelfden stijl, waarin toen het Loo, de Voorst, Middachten, enz. zijn verrezen, en dat nog het oorspronkelijk middengedeelte van het tegenwoordige paleis uitmaakt. Hij liet daarachter eene groote wildbaan aanleggen, waar hij af en toe, ofschoon niet veelvuldig, het jachtgenot smaakte; het Loo trok hem op den duur meer aan. Voorts werd het jachtslot omgeven door een uitgebreid park, natuurlijk aangelegd in den toen algemeen heerschenden stijl le Nötre, terwijl hij door aankoop van aangrenzende gronden en bosschen dit bezit nog voortdurend uitbreidde. De Staten van Utrecht hadden nu eene gereede aanleiding om hem hunne dankbaarheid en genegenheid te toonen en droegen hem in September van hetzelfde jaar de hooge, middelbare en lage jurisdictie op der heerlijkheden Baarn, Soest, Eembrugge en Eemnes, buiten en binnen, met alle rechten en inkomsten daaraan verbonden, erfelijk voor hem en zijne nakomelingen. Hierdoor werd hij tevens lid der ridderschap en Staten van Utrecht, en kon zijn gezag en invloed daar beter doen gelden. Daar hij kinderloos overleed, verviel bij zijn dood in 1702 dit alles weder aan de Staten, maar het grondbezit en jachtslot Soestdijk gingen over aan zijn erfgenaam Johan Willem Friso; en diens weduwe Maria Louise van Hessen-Cassel bracht er later des zomers dikwijls geruimen tijd door. Ook prins Willem IV, in wiens bezit Soestdijk vervolgens overging, treffen wij daar menigmaal aan, en de Staten van Utrecht droegen ook hem de hooge jurisdictie enz. bovengenoemd weder erfelijk op.
Vooral zijne weduwe, prinses Anna vertoefde er gaarne en vergrootte en verfraaide de bezitting aanmerkelijk. Heidevelden werden aangekocht en in bosschen herschapen en het aangrenzende landgoed de Eult, bezit der Amsterdamsche familie Deutz, ging in 1758 uit handen der erfgenamen van Willem Gideon Deutz in die der prinses over en werd bij Soestdijk aangetrokken. Nieuwe plantsoenen werden aangelegd en het geheel kreeg meer en meer een bevallig en vorstelijk aanzien. Daarbij was de aanleg, ofschoon stijf volgens den Franschen stijl, toch op grootsche schaal uitgevoerd, en nog vindt men in het Baarnsche bosch daarvan overblijfsels, zooals de bekende berceaux, de comedie, kunstmatig aangelegde vijvers, enz., die nog voortdurend in den zomer honderden bezoekers trekken. Prins Willem V vertoefde er in het begin, na den dood zijns vaders, ook af en toe, ofschoon niet dikwijls.
Maar nu kwam de Patriottentijd en daarna de Fransche overheersching en daarmede brak ook een tijd van verval voor Soestdijk aan. In 1787 had de stadhouder, die reeds een paar jaar te voren met zijn gezin van den Haag naar Nijmegen was uitgeweken, in een kamp bij Zeist een klein leger bijeengebracht om aan de Patriotten, die te Utrecht meester waren en den baas speelden, weerstand te bieden, en verschillende punten en plaatsen in den omtrek werden ter beveiliging van dat kamp door krijgsvolk bezet. Zoo ook Soestdijk, waar een detachement van circa 90 man, van het regiment Hessen-Darmstadt onder bevel van kolonel Erpel, dat in dienst stond van den prins, werd ingelegerd, zoodat het lustslot eenvoudig tot kazerne werd verlaagd. Tegen het vallen van den avond trok den 26en Juli 1787 eene bende van circa 500 man, soldaten en vrijwilligers van verschillende korpsen, onder commando van kolonel Klijnenberg met stille trom uit Utrecht naar Soestdijk, met het doel het slot te overvallen en waarschijnlijk leeg te plunderen, want men nam acht ledige wagens mede, denkelijk om den buit op te laden. Doch van Erpel, door een deserteur gewaarschuwd dat men te Utrecht dien avond een aanval in den zin had, verschanste zijne manschappen achter het ijzeren hek voor het slot en plaatste drie schildwachten langs de Praamgracht om tijdig te waarschuwen indien er onraad was.
Twee dezer werden door de Patriotten verschalkt en gevangen genomen, doch de derde Christoffel Pullmann was wakkerder, weigerde zich over te geven, zeggende: „ich bin ein ehrlicher Kerl", schoot zijn geweer af om zijn troep te alarmeeren en trok toen ijlings terug, doch een der Patriotten legde op hem aan en schoot hem dood. De aanslag mislukte echter; door het schot van Pullmann gealarmeerd, weerstonden van Erpel en de zijnen moedig den aanval en de Patriotten kozen spoedig het hazenpad met achterlating van vier dooden, waaronder een officier, en dertig gevangenen, waarvan velen gewond waren. De bezetting had ook vier gesneuvelden, Pullmann daarbij gerekend, en zestien gekwetsten, waaronder de kolonel zelf en majoor Seyffardt. Op voorstel van den prins werden de dappere verdedigers van Soestdijk door de Staten van Utrecht rijkelijk beloond; beide genoemde gewonde officieren kregen o.a. ieder eene gouden herinneringsmedaille. En voor den dapperen Pullmann werd kort daarop, waarschijnlijk ook wel door den prins, op de plaats waar hij zijn jeugdig leven liet en door zijn cordaat gedrag de overrompeling en plundering van Soestdijk voorkwam, een eenvoudig houten monument opgericht, dat nog dagelijks den bezoeker zijn heldendaad in herinnering brengt. Onder een doodshoofd en gekruiste doodsbeenderen leest men: 

Christoffel Pullman 
Grenadier 
Van de Lijf Compagnie 
In het Regiment Infanterie 
Van den Prins van Hessen Darmstadt 
oud 21 Jaren 
Verkiezende liever het leven te verliezen 
Dan zijne Wapens over te geven 
In den Nacht 
Van den 27 Juli 1787.

Marmeren beeld in de eetzaal
Mooi is het zwarthouten monumentje niet, maar het is veelzeggend en eene gepaste en welverdiende hulde ter nagedachtenis aan dezen eenvoudigen braven held. Nadat prins Willem V in 1795 het land verlaten had, werden alle goederen en domeinen van het Huis van Oranje ten behoeve van den Staat verbeurd verklaard. Ook Soestdijk deelde dat lot, werd geheel verwaarloosd en geraakte meer en meer in verval; veel zwaar hout werd gekapt en te gelde gemaakt en men haalde eruit, zooveel men kon. In Maart 1797 kondigde E . Temminck, inspecteur generaal der Nationale Domeinen afkomstig van den vorst van Nassau, in de Utrechtsche courant aan: dat hij bij inschrijving zal doen verhuren, hetzij tot een buitenverblijf of tot het houden van Logement het Huis te Soestdijk met deszelfs moestuin, boomgaarden en verdere getimmertens. En in diezelfde courant den 12en April 1799 , bericht Marts Halewijn, logementhouder in de Plaats Royaal alhier (te Utrecht), dat hij in huur heeft aangenomen het aangenaam en welgelegen Lusthuis te Zoestdijk, tot het houden van logement en het verhuren van appartementen, gemeubileerd of ongemeubileerd, zullende met primo Mei gereed zijn een ieder te ontvangen, die hem met een bezoek gelieven te favoriseeren.
Trap naar boven
Soestdijk was dus eenvoudig in een logement—hotel- restaurant-pension, zou men tegenwoordig zeggen — herschapen. In December 1806 liet koning Lodewijk Napoleon bij proces-verbaal te zijnen behoeve openlijk bezit nemen „du Chateau Royal de Soestdijk et de toutes ses dépendances". Hij liet het een weinig opknappen en in orde brengen, bracht er daarna een veertien dagen door en vertrok toen weder, zijne rustelooze zwerftochten voortzettende, met zijne hofhouding naar het Loo. En Soestdijk bleef weder onbewoond en verwaarloosd staan tot het jaar 1815 .
Uit bovenstaand kort relaas van de geschiedenis van Soesdijk vóór 1815 zien wij dus dat de natie, na den slag bij Waterloo Soestdijk aan den prins van Oranje ten geschenke gevende, eenvoudig den kleinzoon teruggaf wat zij den grootvader wederrechtelijk had ontnomen, doch na het eerst op hare kosten te hebben doen restaureeren, vergrooten en geheel in orde brengen en meubelen. En voor den prins moest dit bezit dubbel aangenaam zijn bij de herinnering aan de vroegere geschiedenis van het lustslot en aan zijne voorouders, die het meer dan eene eeuw in eigendom bezaten en er steeds met zooveel genoegen vertoefden. Aan de architecten J. de Greef en Z . Reyers werd de verbouwing, enz. van het oude jachtslot opgedragen. Wat zij ervan terecht brachten staat nog dagelijks voor onze oogen. Het oude slot met zijn rooden baksteen en zandsteenen pilasters, zijn balkon en bordes en hoogdak had iets monumentaals, er zat stijl in, evenals in de Voorst en M i d - dachten bijv. uit denzelfden tijd, maar in den aanvang der 19e eeuw bestond er niet alleen geen bouwstijl, men scheen zelfs geen oog op en gevoel voor stijl te bezitten, en men verknoeide meêdoogeloos wat vroegere tijden van kunstzin en kunstgevoel hadden gewrocht. Zoo werd het oude slot Soestdijk uitwendig herschapen in het middengedeelte van het tegenwoordige paleis; bordes en balkon werden weggebroken, het sierlijke hooge dak weggemoffeld achter eene stijve breede vlakke lijst met kleine vierkante venstertjes, muren en pilasters werden met witte kalk bepleisterd. En aan het zoo misvormde middenstuk werden twee kolossale gebogen vleugels gebouwd met paviljoens en kolonnades waardoor allerelief verloren ging en het oorspronkelijk goed geproportionneerde slot met zijne schoone lijnen, het middelstuk.in het niet wegzinkt. Maar al is het verbouwde Soestdijk uit een bouwkunstig oogpunt niet fraai en aantrekkelijk te noemen, toch maakt het paleis als vorstelijk zomerverblijf, te midden van het hoog en zwaar geboomte en met zijne ruime grasperken en rijken bloementooi ervoor, van den straatweg gezien, een aangenamen en zelfs majestueusen indruk.
Wilhelminachalet

Aan het einde van de fraaie koningslaan, die recht op het midden van het paleis aanloopt is door den architect van der Hart de gedenkzuil gebouwd, in de wandeling de Naald genoemd, waarvan boven sprake was. Het is eene eenvoudige doch sierlijke ronde obelisk op een hoog vierkant voetstuk, omgeven door een ijzeren hek, waarbinnen twee in op de Belgen veroverde en den Prins, die toen het opperbevel over ons leger voerde, uit dankbaarheid vereerde kanonnen staan. Op het voetstuk staat in vier verschillende talen: Nederlandsch, Fransch, Engelsch en Latijn een gelijkluidend opschrift te lezen, namelijk:

Ter eere
van
Willem Frederik George Lodewijk
Prins van Oranje,
die
Aan het hoofd der Nederlandsche
legerbenden door zijn moed en beleid
op den 16en Juni 1815
aan den Viersprong
boven Brussel
het eerst den aanval der Franschen
wederstond,
de overwinning bij Waterloo behaald
voorbereidde
en
Neerlands onafhankelijkheid
behield.
Het dankbare Vaderland.

De spoorbaan loopt daar vlak langs en zoo worden honderden en duizenden reizigers voortdurend herinnerd aan deze rechtmatige hulde voor den held van Quatre-Bras verrezen. En wanneer men nog een oogenblik mocht twijfelen aan de volle waarheid van hetgeen op deze eerezuil gebeiteld staat, dan willen wij nog in herinnering brengen het getuigenis daaromtrent afgelegd door Napoleon zelf, die later in zijne ballingschap op St. Helena, sprekende over den slag van Waterloo, tot den generaal graaf de Montholon zeide: „En résumé, j'ai trop compté sur la victoire. Battre 1'ennemi était la cheville ouvrière de mon opération; tout dépendait d'une grande victoire qui rejetterait les alliés au dela du Rhin; et sans 1'héroïque détermination du prince d'Orange, qui avec une poignée d'hommes a osé prendre position aux Quatre-Bras, je prenais 1'armée anglaise en flagrant délit, et j'étais vainqueur comme a Friedland. Le prince d'Orange a fait preuve dans cette journée, qu'il a le coup d'oeil et le génie de la guerre. Tout l'honneur de cette campagne lui appartient. Sans lui, 1'armée anglaise était anéantie sans avoir livré bataille et Blücher n'aurait trouvé de refuge qu'au dela du Rhin".
Boerderij van prinses Sophie

Uit dit eerlijke en onwraakbare getuigenis van den grooten onovertroffen veldheer blijkt duidelijk dat het gevecht bij Quatre-Bras eigenlijk de spil is geweest, waarom het lot van Europa draaide, en dat van den geheelen veldtocht en het eindsucces bij Waterloo behaald, in hoofdzaak de eer toekomt aan baron de Constant Rebecque, die, tegen de orders van Wellington in, zorg droeg voor het tijdig bezetten van den Viersprong, en aan den prins van Oranje, graaf de Perponcher en prins Bernard van Saksen-Weimar, die dit punt hebben vastgehouden en verdedigd tegenover eene groote overmacht met eene vastberadenheid en een leeuwenmoed, waarvan de wederga en de wereldgeschiedenis nauwelijks te vinden is.

Amalia-tuin

In den eersten tijd na 1815 is dat alles niet volkomen begrepen en in het ware licht gesteld, ja zelfs van Engelsche zijde verzwegen, miskent, ontkent — zooals wij boven reeds aantoonden —, doch de geschiedenis heeft eindelijk het Nederlandsche leger en zijne geniale aanvoerders in den veldtocht van 1815 volkomen gerechtvaardigd en de volle waarheid aan het licht gebracht.
Die Weltgeschichte ist das Weltgericht!
Wij gaan thans voort met de geschiedenis van het koninklijk paleis en domein Soestdijk gedurende de laatste eeuw. Den 21 en Mei 1818 deed de prins van Oranje met zijne jeugdige gemalin, dochter van den Russischen Czaar, met wie hij inmiddels was in het huwelijk getreden, zijn intocht op Soestdijk. Wel was de verbouwing, enz., waar men al ruim twee en een half jaar mede bezig was, nog niet geheel voltooid, doch het paleis was toch alreeds in een toestand gekomen, dat de hooge eigenaars er behoorlijk konden worden ontvangen, terwijl het nog niet gereed zijnde gedeelte der zijvleugels door dennen aan het oog onttrokken werd. Het was een zeldzaam feest in Baarn, duizenden landgenooten uit den omtrek, ja van heinde en ver waren toegestroomd om den ridderlijken en populairen vorst en zijne schoone majestueuse gemalin te begroeten. De gouverneur van Utrecht, de provinciale militaire commandant, luitenant-generaal Trip, en tal van andere authoriteiten waren aanwezig, bloemen werden aangeboden, aanspraken gehouden, paleis en park werden bezichtigd, een rijtoer door Baarn en het Baarnsche bosch volgde, een groote feestdisch was aangericht en illuminatie en vreugdevuren besloten den blijden dag toen de liefelijke zon reeds lang aan den horizon verdwenen was.

In het bosch, fraai doorzicht in de verten

En waarlijk de bewoners van Baarn zullen zich nimmer beklaagd hebben, dat zij te hard gejubeld hadden, want sedert vertoefden de prins en de prinses veelvuldig en gaarne op Soestdijk en dat kwam de bevolking, vooral de armen en behoeftigen zeer ten goede. Het bleek al dadelijk welk een goed en liefdevol hart de prinses bezat en hoe het vorstelijk echtpaar alles in het werk stelde wat tot voorspoed en geluk der bevolking van Soest en Baarn kon strekken. Niet alleen werden armen en behoeftigen bedeeld, maar er werd werk verschaft op ruime schaal op het uitgestrekte landgoed, zieken werden op kosten der vorstelijke bewoners verpleegd, schoolbezoek der jeugd aangewakkerd en gesteund, enz. En toen later, naden dood van koning Willem II, zijne weduwe, koningin Anna Paulowna zich voor goed des zomers op Soestdijk vestigde, werd dat alles door haar steeds op dezelfde wijze behartigd en bleef zij tot haar overlijden op 1 Maart 1865 eene ware beschermvrouwe, een goede engel voor de geheele bevolking in den omtrek, in wier dankbare herinnering zij nog steeds voortleeft.
Soestdijk was haar lief; haar tweede en derde zoon de prinsen Alexander en Hendrik hadden er respectievelijk den 2en Augustus 1818 en 13en Juni 1820 het levenslicht aanschouwd; Soestdijk herinnerde haar niet alleen bij iederen voetstap als het ware aan haar verscheiden echtgenoot, maar tevens aan den roem en de glorie, die zijn koninklijk hoofd had omstraald en waarop zij, de fiere hooghartige Russische keizersdochter zoo te recht trotsch was. In stilte en arbeidzaamheid sleet zij hare dagen op het bescheiden, doch vriendelijke gemoedelijke vorstelijke paleis met zijne grootsche wonderfraaie door de natuur zoo rijk bedeelde omgeving, waarvan ontegenzeglijk lieflijkheid en bekoring steeds in ruime mate afstralen. De koninklijke weduwe verzamelde daar alles wat op haar overleden man en zijne roemrijke krijgsmansloopbaan betrekking had; het veldbed waarop de gewonde prins van Waterloo naar Brussel werd overgebracht, ook dat, waarop hij, koning Willem II, den 19en Maart 1849 den laatsten adem uitblies en verscheidene meubels uit zijne sterfkamer, statiedegens en sabels, hem vereerd, meubels en andere zaken afkomstig van haar op Madera overleden zoon Alexander, enz., alles te zamen een klein historisch museum, dat later door prins Hendrik nog werd uitgebreid, doch thans niet meer op Soestdijk aanwezig is, daar onze tegenwoordige Koningin het naar het museum van het Huis van Oranje te 's Gravenhage heeft doen overbrengen.
 Na den dood van koningin Anna Paulowna erfde haar zoon prins Hendrik Soestdijk met al zijn toebehooren en deze deed daar aan de zijde zijner le vrouw Amalia van Saksen-Weimar-Eisenach den 19en Juni 1865 zijn luisterrijken intocht. Hij volgde in vele opzichten geheel het voetspoor zijner moeder, vertoefde des zomers veelvuldig op het lustslot en was eveneens de weldoener der geheele streek. De bevolking van Baarn en Soest, die ontzaglijk veel aan hem te danken heeft, droeg den eenvoudigen en beminnelijken prins en zijne lieftallige gade dan ook op de handen. Jaar op jaar bracht hij daar gelukkige dagen door, en, wanneer de dood hem niet zoo onverwacht had ontrukt aan het vaderland, waaraan hij zijne gaven en krachten steeds met liefde en zelfverloochening heeft gewijd, en aan zijne tweede gemalin, waarmede hij nog geen half jaar in den echt mocht vereenigd zijn, dan zoude hij voorzeker ook aan hare zijde nog veel geluk en genot op het heerlijk schoone Soestdijk hebben kunnen smaken. Doch onder de vele slagen, die ons dierbaar vorstenhuis in de laatste helft der vorige eeuw getroffen hebben, en de vele dagen van rouw en droefenis, die Nederland in zijne geschiedrollen moest boekstaven, behoort ook het plotseling overlijden van den zoo geliefden prins Hendrik op den 14en Januari 1879. Zijne jeugdige weduwe werd aanvankelijk het ongestoord verblijf op Soestdijk verzekerd, doch eenigen tijd later sloot koning Willem III, die van zijn kinderloozen broeder erfde en daardoor ook in 't bezit van Soestdijk was gekomen, met haar eene overeenkomst, waarbij zij o.a. alle rechten op deze bezitting aan haren zwager afstond. De koning liet nu weder eenige wenschelijke veranderingen en verfraaiingen, zoowel in het paleis zelf, als in park en tuinen aanbrengen, en ook nieuwe ruime stallen bouwen aan de overzijde van den straatweg ; doch hij bleef zijn jaarlijksch zomerverblijf op het Loo bestendigen. Slechts eenmaal, in den zomer van 1887, vertoefde het koninklijk gezin geruimen tijd op het paleis te Soestdijk. Geheel Baarn en omstreken waren in feestdos getooid, toen de koning zijne intrede deed op zijne vorstelijke bezitting; duizenden menschen waren van heinde en ver toegestroomd om hiervan getuigen te zijn en den geëerden vorst, zijne geliefde gemalin en de lieftallige jeugdige prinses — thans onze geeërbiedigde Koningin — hun welkomstgroet te brengen.
Gezicht op den achtergevel van het paleis

Na de troonsbestijging en het huwelijk onzer Koningin verstrekt Soestdijk jaarlijks tot zomerverblijf aan de Koningin-moeder, en het is voorzeker de innige hoop en de vurige bede der geheele natie, dat Hare Majesteit nog vele jaren achtereen van dat heerlijk verblijf op het fraaie Soestdijk zal mogen genieten.
Wij zullen thans aan de hand van bijgaande afbeeldingen — reproducties van oorspronkelijke photo's — het paleis inwendig in oogenschouw nemen. Maakt het uitwendig geen grootschen overweldigenden indruk, inwendig doet het dat nog veel minder, maar het is liefelijk, gezellig, geschikt ook voor een vorstelijk persoon om er rustig en aangenaam te wonen. En in de eerste plaats moeten wij op den voorgrond stellen, dat Soestdijk een vorstelijk zomerpaleis is. Men moet het aangekleed zien, dat wil zeggen midden in den zomer met al de planten en bloemen, die dan in de rijkste afwisseling, in de meest bevallige groepeering en in zeldzaam fraaie kleurschakeering uit- en inwendig zijn aangebracht en tentoongesteld. Slaat men ook dan een blik op het kolossale front, dan ziet men, dat niet alleen reusachtige bloemperken in de heldergroene gazons hunne kleuren en geuren in het rond verspreiden, maar dat tevens overal tegen het gebouw zelf, op trappen en bordessen, tegen leuningen en muurvlakken bloeiende heesters en sierplanten, oranjeboomen en laurieren, enz. in vazen en kuipen in groote hoeveelheid het eentonige der rechte lijnen en weinig aantrekkelijke helwit der gepleisterde muren bevallig breken en harmonisch samenvloeien met den donkergroenen mantel van zwaar geboomte aan de achterzijde van het gebouw, dat zijne fiere toppen hoog over de lage vleugels daarvan uitspreidt.
Watertoren

Maar ook het paleis binnentredend en doorwandelend, voor zoover het ter bezichtiging wordt opengesteld, ontwaart men dadelijk dat ook daar alles in den liefelijken aangenamen zomertooi is gehouden. Overal ziet men planten en bloemen, steeds verfrischt, steeds vernieuwd en verwisseld, overal is het: natuur en de weerkaatsing van haar onbeschrijfelijken rijkdom en rijke verscheidenheid Men behoeft geen vrees te koesteren dat men in het paleis een oogenblik vergeten zal hoe schoon en verrukkelijk het daar buiten is. Geen zeldzaam fraaie meubels, geen rijkdom van schilderijen, oud porselein, zeldzame antiquiteiten en bijzonder kostbare zaken — enkele voorwerpen uitgezonderd — nemen onze aandacht bijzonder in beslag, maar planten en bloemen herinneren ons voortdurend aan de schoone natuur en doen ons onwillekeurig telkens een blik slaan naar buiten, om in verrukking te genieten van de overheerlijke ruime vergezichten, zoowel aan den voor- als aan den achterkant, uit alle zalen en kamers, uit gangen en corridors, waar men zich ook bevinden moge. Doch treden wij binnen; daar is meer te zien dan bloemen en planten en heerlijke uitzichten, dat alles geeft slechts een eigenaardig cachet, een toon van vriendelijkheid en bevalligheid aan hetgeen onze aandacht in hoofdzaak zal trekken en ons eene wandeling door die weinige zalen met hare historische herinneringen in hun betrekkelijken eenvoud en bescheiden sierlijkheid te zeggen heeft.
Langs eene breede trap komen wij op het bordes aan den hoofdingang en treden de vestibule binnen. Een fraaie wit marmeren vloer en witgemarmerde muren worden gezellig gebroken in hunne kaalheid en eentonigheid door een kostbaar groot donker- en veelkleurig karpet, door marmeren busten op hooge voetstukken en consoles tegen den wand geplaatst, afgewisseld door groote hooge vazen, waarin palmen en andere exotische gewassen sierlijk en ongedwongen hun rijken bladerendos tentoonspreiden. Eene fraaie kolossale lichtkroon hangt aan de zoldering en groote, breede rustbanken, met donkere stof overtrokken, aan weêrszijden tusschen de beelden en vazen, geven eene huiselijke gezelligheid. Prachtig is het uitzicht door de glazen deuren, zoowel naar voren over het uitgestrekte voorplein met zijn bloemenschat door de breede majestueuse, door den koning-stadhouder geplante en naar hem genoemde Koningslaan, aan wier uiteinde de obelisk van Quatre-Bras verrijst, als naar den achterkant, door de Groote zaal heen, waar het gezicht, door een ruim percé over den grooten vijver en tusschen de sierlijke stammen en takken met het rijk veelkleurig blad van oude trotsche eiken en beuken en hoogstammige dennen door, zich verliest in de verte, in de vlakte, die het uitgestrekte park in een ver verwijderd verschiet omgeeft.
Achter de vestibule gaan wij de Groote of Stückzaal binnen, met haar hooggewelfd plafond en fraaie in stück behandelde muurversiering, min of meer den Empirestijl verradend. Tegenover den ingang, waardoor wij binnentraden, is eene glazen deur, door twee ramen geflankeerd, die uitgang geeft naar het achterbordes en de dubbele steenen trap, waarmede men naar het park afdaalt, en door welke deur men het bovenbeschrevene fraaie uitzicht naar achteren nog beter in zijn geheelen omvang kan bewonderen, dan van de vestibule uit. Aan de beide korte zijden der rechthoekige zaal is eene ruime hooge nis uitgebouwd, in de ééne staat de marmeren buste van den overleden echtgenoot der hooge bewoonster, koning Willem III, op een hoog voetstuk, in de andere is een geschilderd portret in vergulde lijst opgesteld van haar eenig kind, onze Koningin, in hare eerste levensjaren. Beide, buste en portret, staan tegen een achtergrond van frissche groote palmen en andere sierlijke gewassen. Ook hier treft ons geen stijve voorname eentonigheid, maar gezellig comfort; de schikking der meubels, de losse mooie planten in hoogstaande coupes, de drie sierlijke, van waskaarsen voorziene kronen, de kostbare hooge verguld bronzen lusters, afkomstig uit het koninklijk paleis te Brussel, die aan weêrszijden de beide nissen flankeeren, enz., dat alles brengt hiertoe in hooge mate bij.
Een blik op bijgaande afbeeldingen dezer zaal doen zulks ontwijfelbaar dadelijk in het oog vallen. Rechts van de vestibule betreden wij eerst de zoogenaamde Leuven-zaal, en daarachter de Quatre- Bras-zaal, ook wel Waterloo-zaal genaamd. Beide zalen zijn meer in 't bijzonder aan onzen ridderlijken koning Willem II, de held van Quatre-Bras en Waterloo, gewijd, wiens naam ook onverbreekbaar verbonden is aan de overwinningen in Augustus 1831 bij Hasselt en Leuven op de Belgen behaald. Deze zalen, hoe gemoedelijk overigens ook ingericht en gestoffeerd, hebben toch een meer statig en deftig voorkomen. Planten en bloemen ontbreken hier, en dat leidt al dadelijk onze gedachten af van het heden, het vroolijke rustige zomerlustslot onzer koningin Emma, naar de groote gebeurtenissen, die eene eeuw geleden zijn afgespeeld en die wij hierboven, naar wij vertrouwen, voldoende hebben toegelicht en in het ware daglicht gesteld, opdat een ieder, die na lezing daarvan de Quatre-Bras-zaal binnentreedt, moet gevoelen, dat het tegenwoordige paleis te Soestdijk nog iets anders en iets meer is dan een aangenaam koninklijk zomerverblijf.
In de Leuven-zaal ziet men rechts en links van den fraaien wit-marmerenschoorsteenmantel, met eene kostbare pendule, twee groote vergulde candelabers en vazen versierd, de goedgelijkende portretten van Willem II en zijne echtgenoote Anna Paulowna tegen den muur hangen.
Op een standaard in een der hoeken staat een verguld omlijst schilderstuk, voorstellende zijne kroning tot koning in de Nieuwe kerk te Amsterdam. Tal van andere portretten en schilderijen versieren bovendien de wanden, en tegenover den schoorsteen twee groote doeken, de slag bij Bautersen, 12 Augustus 1831, en eene episode uit het gevecht bij Thienen, dat twee dagen te voren plaats greep. Bij het binnentreden in de Quatre-Bras-zaal valt ons oog dadelijk op het beroemde groote schilderij van Pieneman, dat een geheelen zijwand inneemt, opzettelijk hiervoor vervaardigd is en vier jaren na den slag bij Quatre-Bras, den 16en Juni 1819, daar werd geplaatst. Het stelt het groote beslissende moment voor, waarin de prins, zwaaiende met den steek, te paard vóór zijne troepen uitsprong, om hen tegen den vijand te doen instormen, ten einde de stelling bij den Viersprong zoo noodig tot met den laatsten druppel bloed te verdedigen en vast te houden.
Vol leven en gloed, vol van waarheid en zonder overdrijving is de voorstelling, grootsch en geniaal gedacht en ontworpen door den grooten schilder, de belichaming niet alleen van het groote feiten het beslissende moment, dat de zege van Waterloo voorbereidde — zoo als op de obelisk zoo juist staat gebeiteld — maar tevens van hetgeen Soestdijk tot in lengte van dagen tot Oranje en Nederland te zeggen heeft!
Kantoor van den intendant van het paleis

Tegenover den met vier ramen doorbroken buitenmuur, waardoor de zon het volle licht op dit heerlijke nationaal-historische tafereel doet schijnen, hangen in breede vergulde lijsten groote portretten van koning Willem III tusschen zijne beide zonen, den op Madera overleden prins Alexander en prins Hendrik, wiens naam en werk ook onverbreekbaar met Soestdijk verbonden zijn. Voorheen vond men hier nog een relequienkastje met historische bijzonderheden, betrekking hebbende op van Speyk, de citadel van Antwerpen, enz., maar ook dit is naar elders verplaatst.
Uit deze zaal gaan wij door eene vrij lange, tamelijk smalle corridor naar de Willemszaal. Deze corridor zouden wij de platengalerij kunnen noemen; de wanden toch zijn van boven tot onder behangen met schilderstukken en vooral in lijst gevatte platen en gravuren. Daarbij zijn fraaie en zeldzame exemplaren en zij hebben alle betrekking zoowel op de veldslagen van het jaar 1815 en van den Tiendaagschen veldtocht, als op vroegere zeeslagen uit den bloeitijd der Republiek, enz., en een bijzonder goed portret van onzen zeeheld Michiel Adriaanszoon de Ruyter valt dadelijk in het oog en is daar zeker niet misplaatst. Eene rij mooie oude stoelen met vierkante zitting en rug staan onder die platen aan den wand en fraaie oude meubels tusschen de ramen daartegenover geven ook deze galerij een behaaglijk comfort en gezellig aanzien. Brengt zij ons in den geest terug tot herinneringen aan een tijd, die nog veel meer dan eene eeuw achter ons ligt, ook de Willemszaal draagt daartoe bij. Hoog aan den muur toch hangen hier goed geschilderde portretten van prins
De gedenkzuil te Soestdijk
Philips Willem van Oranje, des Zwijgers oudsten zoon, van de opvolgende stadhouders, de prinsen Maurits, Frederik Hendrik, Willem II en Willem III, terwijl een model van het ruiterstandbeeld vóór het koninklijk paleis in den Haag ook den Vader des Vaderlands in onze herinnering terugroept; zelfs eene zeldzaam fijne en fraaie bronzen groep, een middeleeuwsch ruitergevecht voorstellend, en wel: „la mort du Duc de Clarence, 1420", voert ons plotseling in gedachten zóó ver terug en doet ons zoozeer afdwalen, dat wij ons haasten om een blik in de diepte der zaal aan de andere zijde te slaan op het mooie ruiterstandbeeld van prins Willem van Oranje, met de gekleurde provinciewapens op den onderrand van het hooge voetstuk en omgeven door eenige kleine kanonnen en mortieren. Eigenaardig is het ameublement van dit vertrek, mooi en fijn ingelegd, Italiaansche arbeid; stoelen, fauteuils, tafels, twee keurige glazen kastjes met kostbaar porselein gevuld, secretaire, dressoir, enz., alles mooi en rijk bewerkt in eenzelfden stijl.
Links van de vestibule komen wij eerst in een meer privé salon, dat weder een portret van onze kroonprins Willem te zien geeft, tusschen de beeltenissen zijner schoonouders, czaar Paul van Rusland en diens gemalin.
Een ander schilderij aldaar stelt voor prins Willem en zijne vrouw Anna Paulowna, omringd door hunne jeugdige kinderen. Na nog een paar kleinere vertrekken te zijn doorgewandeld, komen wij eindelijk nog in de Wittezaal, de eetzaal, ook uitzicht gevend op den grooten vijver achter het paleis. Deze zaal, die des avonds o.a. door drie groote kristallen kronen met waskaarsen kan verlicht worden, is geheel in diverse schakeering van de witte kleur bewerkt: plafond, fraai gestukadoorde kroonlijst daaromheen, wanden en muurvlakken, stoelen en tafels, alles is wit, en witte albasten vazen en marmeren beelden op hooge witte consoles staan langs den kant gerangschikt. Dit overweldigend wit is oorzaak dat onze afbeelding dezer zaal niet zóó scherp en fraai is uitgevallen als wij wel zouden gewenscht hebben. En nu gaan wij ten slotte nog even de breede trap naar boven op, om de zeer schoone staande klok — zeldzaam mooi exemplaar! — en de daarboven hangende fijn gepenseelde Madonna, benevens nog eenige andere schilderijen, die het trappenhuis versieren, te bewonderen.
Maar boven gekomen, keeren wij onmiddellijk terug, want daar bevinden zich de particuliere vertrekken der Koningin- moeder en van het koninklijk gezin, die natuurlijk niet voor het publiek te zien zijn, evenmin als de vertrekken, voorheen door koningin Anna Paulowna bewoond, die nog ongeveer in denzelfden toestand verkeeren als bij het leven dezer vorstin, en in piam memoriam als een heiligdom in dien staat gehouden worden.
En nu naar het park, de bosschen, de vrije natuur! Het park van Soestdijk mag te recht een koninklijk park genoemd worden; de bekende tuinarchitect Zocher, die het na 1815 op nieuw heeft aangelegd en in orde gebracht, heeft er alle eer van. Alles is ruim, flink en grootsch opgevat, van het vele zware hóut, dat de revolutiewoede na 1795 nog had gespaard, is doelmatig gebruik gemaakt om overal het gewenschte effect teweeg te brengen, om sierlijke boomgroepen en houtpartijen, verrukkelijk fraaie doorzichten en vergezichten, idyllische plekjes en rustieke afwisseling te doen verrijzen. Hoe vriendelijk ligt daar het Wilhelmina-chalet, waar onze Koningin als kind speelde, half verscholen in het groen, omgeven door bloeiende struiken, overschaduwd door zwaar geboomte! Hoe doet dat aardige boerderijtje van prinses Sophie ons dadelijk weder denken aan de groothertog in van Saksen-Weimar-Eisenach — die ook op Soestdijk hare kinderjaren doorbracht — algemeen bekend en geëerd, ook in haar tweede
vaderland!
 
Kantoor van den intendant, andere zijde
De fraaie Amaliatuin roept in onze gedachten terug de eerste gade van prins Hendrik, wier naam eveneens in Baarn en omstreken steeds een goeden klank zal behouden.
En zoo zijn er zoovele plaatsen en punten, die ons herinneren aan Oranjevorsten en vorstinnen van weleer, allen reeds heengegaan van dit wereldtooneel, maar voortlevende in gezegend aandenken bij het volk, te midden waarvan zij leefden en werkten en dat steeds op hun hulp en bijstand rekenen mocht.
Welk eene heerlijke natuur omgeeft en beschaduwt al die zoete herinneringen! Welk eene telken jaren verjongende pracht omzweeft die geliefde plekjes, die zooveel goeds en aangenaams uit het verleden weder voor den geest terugtooveren!
Een heerlijk fraaie zomerdag in het park te Soestdijk en in de Baarnsche Bosschen is een zeldzaam genot. In de schaduw van een ouden boom gezeten, als de zon hare warme stralen werpt op het gebladert en de verschillende kleuren en tinten in haar licht doet weerkaatsen, als geen blad zich beweegt en alleen liefelijk vogelgezang de stille rust der natuur onderbreekt, valt hier een eenig genot te smaken, zoo rijk, zoo afwisselend, zoo volkomen als nergens elders.
Maar wij zullen ons onthouden hiervan eene in bijzonderheden afdalende beschrijving te geven. De schoonste, meest gloedvolle natuurbeschrijving toch baat den mensch niet veel, evenmin als de fraaiste photo’s of de mooiste penseelprodukten. Van de natuur is geene beschrijving of afbeelding te maken, die voor een ieder past en algemeen kan voldoen. Zij heeft iedereen iets anders, iets bijzonders te zeggen. Den één laat zij koud, de ander dweept met haar.

Maar ook de vele kalme en dankbare bewonderaars zijn nog zoo verschillend aangelegd en bezien de natuur, ieder met zijn eigen oog, en dat verschaft de meest verschillende gewaarwordingen, die bezwaarlijk in algemeene bewoordingen zijn weêr te geven, maar in den regel des te dieper en inniger worden gevoeld, die op velen een indruk nalaten, geheel in overeenstemming met hun eigen gemoeds- en zielstoestand, die een ander niet kan beschrijven, omdat hij hem niet voelt en dikwijls niet begrijpen kan. Ja, men zegt wel eens van eene schoone natuurbeschrijving : „dat is uit het leven gegrepen, ik zie het vóór mij, weer even duidelijk, schoon en heerlijk, als toen ik het met eigen oogen mocht aanschouwen!" maar dat geldt alleen voor hetgeen men vroeger al eens gezien en genoten heeft; bovendien is het genot der nabetrachting aan de hand van een sympathiek schrijver toch niet hetzelfde als het genot dat men zelf heeft gesmaakt.
Het lezen eener fraaie en enthousiaste reisbeschrijving door Zwitserland bijv. kan niet in de plaats treden eener eigene reis derwaarts, en het genot dat men heeft bij zulk eene lektuur is erg klein en mager bij de onbeschrijfelijke geneugte der reis zelve. Wij zullen dus onzen lezers verder niet vertellen hoe mooi het hier is en wat er bijzonder fraais en merkwaardigs te zien is; zij moeten dat zelf gaan zien en genieten, zij moeten zelf aan de natuur vragen: wat hebt ge tot mij, tot mijn gemoed, tot mijne ziel te zeggen? Dikwijls ontvangt men de beste gedachten, de lofwaardigste voornemens, de edelste gemoedsaandoeningen, ook de zoetste troost in leed en rampspoed, kalme berusting in vaak droevig lot, zelfs den moed om den pelgrimsstaf, die op het punt is der hand te ontzinken, weder blijmoedig en vertrouwend op te nemen, de kracht om het noodlot ook onder de zwaarste beproevingen manmoedig het hoofd te blijven bieden, enz. — in stille beschouwing en ernstige overpeinzing in de Goddelijke nooit volprezene natuur. Te meer zal men dit ondervinden, wanneer men in haar ziet den tempel des Almachtigen, en men gaat dan nog eene schrede verder, door in den geest op te klimmen van de heerlijke schepping tot den Schepper zelf, en in diepen ootmoed het hart voor Hem uit te storten en van Hem te vragen en te verwachten, wat eigen kracht en eigen vermogen niet tot stand kunnen brengen.

Vliedt naar de bosschen! gij, vermoeiden van harten,
Zoekt uw vertroosting in Gods schoone natuur,
Koester uwe ziel, tot verlichting van smarten,
Aan d'Eeuw'ge Liefde, het Goddelijke vuur!

Dwaal in de velden, beluister de voog len,
Zij loven den Schepper met hun zang en hun lied,
Rust aan den oever van 't kabblende beekje,
Werp van u de zorgen, neig het oor, en geniet!

Bewonder de rijke, de heerlijke Schepping,
Woning en tempel van de Majesteit Gods;
Zingt vroolijk een loflied in dankbre aanbidding,
Treur niet vertwijflend om de wreedheid des lots!

Verlaat u de kracht om blijmoedig te leven,
Ontzinkt u de moed om het lot te weerstaan,
God zal u nimmer, ook in 't bangst, niet begeven,
Zijn liefde en trouw zullen eeuwig bestaan!


Ede, Mei 1915. H.M.WERNER 

Met dank aan John Kappers, Baarn voor het ter beschikking stellen van het artikel.

Eric van der Ent

Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op  Facebook en Twitter