donderdag 11 januari 2018

Het Taanhuis en het Vissersmerk

Tot de inventaris van de oude taanschuur behoort een aantal karren en kruiwagens, daar niet iedere schipper over eigen vervoermiddelen beschikte. Verder staat in een hoek van de schuur nog een merkwaardig oud bord, waarop in witte verf oude vissersmerken zijn aangebracht. Vroeger hing dit bord op een duidelijke plaats in de taanschuur. Maar nu het
vissersmerken
geen dienst meer doet, is het in een vergeten hoek weggezet. Het was allang vervangen door een ander zwart bord, waarop met krijt de wettelijk voorgeschreven letters en nummers, die het schip moet voeren, waren geschreven en dat het oude vissersmerk deed verdwijnen. De visserman voerde dit kenteken ook op zijn viswant om zijn eigendom makkelijk te herkennen. De archaïsche vissersmerken raakten hierdoor in onbruik en werden vervangen door letters en nummers, waaraan men kan zien waar het vaartuig thuis behoort. De oude merken werden aangebracht op een bepaalde kurk van de netten, bij een ander soort netten weer op het lood of de staken. Zij hadden vrijwel geen ander doel dan herkenningsteken te zijn, wanneer het viswant in zee staat en vooral wanneer dezelfde soort netten van vele vissers bij de taan baas worden getaand en zij alleen aan deze merken van elkaar zijn te onderscheiden (3 Eigen Volk, jrg. 1930).


Bepaalde merken - hier citeren wij J. Koelewijn - zijn van geslacht op geslacht overgegaan. Wanneer meerdere zoons in het bedrijf van vader overgingen was het oude merk voor de oudste, terwijl andere zonen een kleine wijziging kozen met behoud van het oorspronkelijke merk. In het Gooise Huizen deelde de hoogbejaarde visser Jan de Groot mede, dat zijn vader het vissersmerk X op al zijn netten en verder vistuig voerde. Het was op kurken gebrand en in het lood gekerfd, zowel van de bot- als de haringnetten. Later, toen hij als schipper voer, kreeg hij wel het merk.van zijn vader, doch het werd gewijzigd door een streepje eraan toe te voegen. Als zelfstandig schipper behoorde voortaan dit merk aan hem.

De oorsprong en de tijd wanneer de merken in gebruik zijn genomen liggen volkomen in het duister. Wel weten oude vissers van Spakenburg en Huizen, dat de merken ook door hun grootvaders en vaders werden gebruikt en het nooit anders was geweest, tot de invoering van het wettelijk voorgeschreven kenteken op het schip. Dit kenteken werd toen ook aangebracht op het viswant en van lieverlede raakten de oude merken uit de tijd. De merken waren nodig niet alleen bij het tanen, doch ook wanneer men zijn netten verspeelde bij storm of ruw weer. Spoelden zij hier of daaraan, dan bracht het oude vissersmerk uitkomst en kon men zien wie de eigenaar was.

Dergelijke vissersmerken zijn ook elders bekend. Omstreeks 1940 tekende S. J. van der Molen (Vissers van wad en gat, Leeuwarden 1962) in Wonseradeel de merken op van verschillende vissers. En in De Lemmer leeft de herinnering eraan ook nog. Reinhard Peesch vermeldt ze in Die Fischerkommünen auf Rügen und Hiddensee' Berlin 1961. Ze hadden geen ander doel dan herkenningsteken te zijn en zij hadden evenals Spakenburg namen; niet alle, doch enkele. Zulke merken zijn een stuk geschiedenis van eigen heem. Zij staan bekend, onder de verzamelnaam huismerken. Maar er komen talrijke afwijkende benamingen voor als grafmerken, koopmansmerken, poortersmerken, analfabetentekens, meestertekens, notaristekens en vissersmerken. De huis- en hofmerken worden als eigendomskenmerk door eigenerfde boerengeslachten gevoerd en hielden oorspronkelijk verband met het erf, de hoeve.  Alle werktuigen werden van het eigen merk voorzien door middel van inslaan, insnijden, of inbranden. Zelfs de schapen van de vissers op het eiland Rügen kregen het voor ieder bekend merk, op een lap genaaid, die zij op de rug droegen.   



Spakenburgse vissersmerken
Het zijn simpele inkervingen of insnijdingen, die gemakkelijk op hout of ander materiaal dat zich hiertoe leent, zijn aan te brengen. De vissersmerken van Spakenburg zijn zonder meer herkenningstekens, die rechtskracht hadden, al waren zij niet wettelijk voor- en ingeschreven. Of de merken zijn voortgekomen uit de analfabetentekens of handgemalen, zoals wij die wel aantreffen in oude dokumenten, valt niet meer te bewijzen. In Spakenburg en Huizen kwamen zij uitsluitend voor op het vistuig van de visser en nergens anders. Op huisraad of andere gebruiksvoorwerpen zag men ze niet. Wel gebeurde het dat oudere vissers hun merk op hun zilveren breeksknopen krasten. Een oude visser, met de bekende naam Koelewijn, vertelde dat hij zijn merk IVIV op zijn broeksknopen had gekrast, toen hij voor de eerste keer als zelfstandig schipper voer. In geval hij op zee zou zijn 'gebleven' en hij toch gevonden mocht worden, zou het merk het herkenningsteken zijn. Om ons te overtuigen gespte hij zijn knopen, twee zilveren daalders uit de 18de eeuw los en liet hij ons zijn merk zien. Het was zijn eigendom geworden, nadat een schipper was gestorven die dit merk voerde en geen opvolgers meer had. Het aannemen van een merk was niet aan vaste regels gebonden. Wel bleef een bepaald merk, zolang de eigenaar leef de, in de familie. In het aangrenzende Bunschoten met zijn boerenbevolking komen, voorzover bekend, deze merken niet voor, terwijl men juist daar toch bekend moet zijn geweest met deze vissers, met wie men dagelijks omging. Was het gebruik daar reeds vanouds verdwenen of volledig onbekend? Handhaaf den zich de vissersmerken, omdat het vistuig moeilijk was te onderscheiden en landbouwgereedschap meer aan huis en plaats is gebonden?
 
J. Koelewijn, in Eigen Volk, noteerde 72 verschillende vissersmerken toebehorende aan Spakenburgese vissers, die hij waarschijnlijk van de eigenaars zelf verkreeg. Het zijn rechtlijnige figuren. Enkele dragen een afzonderlijke naam. Zo heet bijvoorbeeld

nr. 5 'n hoanepoot

nr. 4 'n steering

nr. 25 voantje-vol

nr. 48 'n spieringbiit

Schuine strepen heten sjunne en rechte kip (nr. 3 en 32). Aan de Waddenkust, volgens S. J. van der Molen, werden vrijwel dezelfde benamingen gebruikt: haonepoot (een V waarin een vertikale streep), steering (= ster), vaantje-vol (vier staande strepen met een dwarsstreep van linksonder naar rechtsboven er doorheen), spieringbiit (driehoek). Reinhard Peesch vermeldt ze eveneens ('Einzele Marken, die vertrauten Geräten ähnlich sehen, gibt man oft einen Namen'). Sommige zijn niet anders dan de kapitalen van de voor- en achternaam, die zijn samengevoegd. De naam van de eigenaar zal bij de keuze wel een rol van betekenis gespeeld hebben, daar zulke letters zijn weer te geven in enkele simpele lijnen. Andere lijken veel op romeinse cijfers.

het taanhuis van Hoorn

Op het zwarte bord zijn met witte verf de vissersmerken aangebracht, naast de initialen van de eigenaars. Of dit vroeger ook het geval is geweest, is niet bekend, daar J. Koelewijn in zijn artikel het oude bord niet vermeldt. Toch moet het toentertijd al aanwezig zijn geweest. De merken zijn onder elkaar aangebracht, doch vele zijn moeilijk te onderscheiden. Het bord wordt niet meer gebruikt. Worden er nu netten of zeilen getaand, dan schrijft de taan baas met krijt het voorgeschreven kenteken op een bord, dat nadien gemakkelijk kan worden uitgewist.

Oude taanschuren stonden vroeger in een kwaad gerucht. In de werkruimte hing een mystieke sfeer: het halfdonkere vertrek, de wolken rook en stoom, de doordringende geur. Geen wonder dat de vreesaanjagende sage nog voortleeft onder de oude vissersbevolking. In en om de toanschuur spookte het in het verleden, geheimzinnige geluiden werden er gehoord, 's nachts om twaalf uren, dan was het soms of er nog volop gewerkt werd. De oude vissers kennen deze verhalen - waar gebeurd - waarbij toehoorders de koude griezels

een taanhuis van binnen
over de rug lopen. Ver halen waarin veulens zomaar tussen rustig pratende mannen springen; zwarte honden worden gezien, die groter en groter worden, de nachtmerrie, het bloedwijf die mensen bespringt en toch in bedwang wordt gehouden met een brokje gaal (= net); geheimzinnige stemmen, die uit het water komen en “oavondmoal houwe”, waar de duvel mee speelde. Sagen uit een verre tijd, toen Spakenburg nog een volkomen geïsoleerd dorpje was.
 
Naar school
naar school
De visserij was vroeger en is ook nu nog een hard bestaan. Kinderarbeid was normaal. Kleine jongens, nauwelijks de schoolbanken ontwassen, tien of elf jaren oud, gingen met vader mee vissen, de zee op. Vrouwen en meisjes werkten veelal in de visserijbedrijven. Haring speten was vrouwenwerk. De haringen werden aan spijlen geregen (200 stuks = een tal) om ze te roken. Ontstellend moet de armoede geweest zijn in de winter, wanneer de visserman noodgedwongen thuis moest blijven. Wel werden deze maatschappelijke toestanden aanvaard, als ingesteld door een hogere macht. Toch werd in het verleden menig visserskind erop uitgestuurd om te gaan bedelen in Bunschoten, waar boeren woonden, die nog wel een stuk brood hadden voor het arme visserskind. Bij de boeren immers leed men geen gebrek. Gelukkig is dit verleden tijd. Vetpot is het echter nooit geworden. Alleen een tijdje na de eerste en tweede wereldoorlog ging het de visser goed. En in het noordoosten groeit langzaamaan de dijk die het vissersdorp Spakenburg t.z.t. een volkomen ander aanzien zal geven.
 
Bron:  Beeld van Eemland van E.Heupers

Bent u geïnteresseerd in dit boek? Klik hier

 
Geplaatst door L.J.A.Bakker

http://www.grijsvuur.nl

Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter  

       

Kom in actie en deel ook uw Baarnse herinneringen op Groenegraf.nl